Zes en halve maand zijn we verder, ik dacht zelf altijd na een overlijden: oh het is wel even geleden. De achterblijvers hebben geen aandacht meer nodig. Maar nu ik er zelf middenin zit: nee hoor, nog net zo vers en verdrietig. Hoe alleen ben ik soms en wat haat ik het iedere avond om alleen naar boven te gaan.
Soms zijn er van die dagen dat ik het liefst weg wil kruipen, het verdriet én het alleen zijn overvallen me dan ineens. Dat had ik gisteren, eerste pinksterdag. De enige die ik gisteren gesproken heb is de buurman toen ik de hond uitliet. Vroeg wakker, druk met mijn hekjes verven voor de voortuin. En ineens daar was het weer. Iets dat me lamlegt, me verdooft, ervoor zorgt dat ik aan niets leuks kan denken, die me meezuigt naar de krochten van mijn verdriet.
En gisteren had ik gewoon niet de kracht om het om te zetten in iets positiefs, ondanks het zonnetje. Geluid van mijn telefoon uit, Ik ben gewoon naar bed gegaan en heb daar in gelegen tot ik mezelf weer bij elkaar geraapt had aan het einde van de middag.
Iedereen zegt: mijn deur staat voor je open, bel je me als je me nodig hebt? Dat doe je gewoon niet, nou ja, ik meestal niet. Je nodigt jezelf niet makkelijk uit. Dat is soms net een drempel te hoog. Ik weet dat ik zelf de slingers op moet hangen, maar het is oh zo fijn als een ander dat soms voor je doet en dat je alleen maar hoeft in te stappen en je te laten verrassen. En soms heb ik er ook geen zin in, dan geniet ik van de stilte. Dan bedank ik vriendelijk, ik stel de invitatie zeer op prijs.
Er blijven lieverds me bellen, appen, kaartjes sturen. En oh, wat ben ik daar dankbaar voor. Dat kan ik niet vaak genoeg zeggen; zij slepen me er doorheen. Want dát het beter wordt: dat weet ik zeker. Vandaag in ieder geval wel: vanmiddag komt het hele stel sinds begin Corona weer tegelijkertijd bij me; we gaan lekker barbecueën en we genieten van elkaars aanwezigheid
En misschien: proosten we op het leven!